Informatie over het woord haten (Nederlands → Esperanto: malami)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦatə(n)/
Afbrekingha·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) haat(ik) haatte
(jij) haat(jij) haatte
(hij) haat(hij) haatte
(wij) haten(wij) haatten
(jullie) haten(jullie) haatten
(gij) haat(gij) haattet
(zij) haten(zij) haatten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hate(dat ik) haatte
(dat jij) hate(dat jij) haatte
(dat hij) hate(dat hij) haatte
(dat wij) haten(dat wij) haatten
(dat jullie) haten(dat jullie) haatten
(dat gij) hatet(dat gij) haattet
(dat zij) haten(dat zij) haatten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
haathaat
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
hatend, hatende(hebben) gehaat

Voorbeelden van gebruik

Waarom haatte je hem?
Hij haatte ons ook.
We haatten haar.
Een kort ogenblik keken de heren elkaar hatend aan.
Zeer zeker wordt geen enkel dier door zeelui zo hartgrondig gehaat als de haai.

Vertalingen

Afrikaanshaat
Deenshade
Duitshassen
Engelshate
Engels (Oudengels)hatian; laþettan
Esperantomalami; hati
Faeröershata
Franshaïr
Grieksμισώ
Hongaarsutálni
IJslandshata
Italiaansodiare
Latijnodisse
Noorshate
Papiamentsodia
Poolsnienawidzieć
Portugeesodiar
Roemeensdetesta; urî
Saterfrieshaatje; hasje
Schotshaet
Spaansodiar
Srananwrak
Thaisเกลียด
Tsjechischnenávidět
Turksnefret etmek
Westerlauwers Frieshaatsje
Zweedshata