Informatie over het woord macereren (Nederlands → Esperanto: maceri)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/masəˈrerə(n)/
Afbrekingma·ce·re·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) macereer(ik) macereerde
(jij) macereert(jij) macereerde
(hij) macereert(hij) macereerde
(wij) macereren(wij) macereerden
(jullie) macereren(jullie) macereerden
(gij) macereert(gij) macereerdet
(zij) macereren(zij) macereerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) macerere(dat ik) macereerde
(dat jij) macerere(dat jij) macereerde
(dat hij) macerere(dat hij) macereerde
(dat wij) macereren(dat wij) macereerden
(dat jullie) macereren(dat jullie) macereerden
(dat gij) macereret(dat gij) macereerdet
(dat zij) macereren(dat zij) macereerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
macereermacereert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
macererend, macererende(hebben) gemacereerd

Vertalingen

Engelsmacerate
Esperantomaceri
Spaansmacerar