Synoniemen: aanbinden, aanpakken, aanvaarden, beginnen, beginnen aan, beginnen met, ter hand nemen, inzetten, starten, overgaan tot, een begin maken met
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈanvɑŋə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·van·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) vang aan | (ik) ving aan |
(jij) vangt aan | (jij) ving aan |
(hij) vangt aan | (hij) ving aan |
(wij) vangen aan | (wij) vingen aan |
(jullie) vangen aan | (jullie) vingen aan |
(gij) vangt aan | (gij) vingt aan |
(zij) vangen aan | (zij) vingen aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanvange | (dat ik) aanvinge |
(dat jij) aanvange | (dat jij) aanvinge |
(dat hij) aanvange | (dat hij) aanvinge |
(dat wij) aanvangen | (dat wij) aanvingen |
(dat jullie) aanvangen | (dat jullie) aanvingen |
(dat gij) aanvanget | (dat gij) aanvinget |
(dat zij) aanvangen | (dat zij) aanvingen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
vang aan | vangt aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanvangend, aanvangende | (hebben) aangevangen |