Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) inventariseer | (ik) inventariseerde |
(jij) inventariseert | (jij) inventariseerde |
(hij) inventariseert | (hij) inventariseerde |
(wij) inventariseren | (wij) inventariseerden |
(jullie) inventariseren | (jullie) inventariseerden |
(gij) inventariseert | (gij) inventariseerdet |
(zij) inventariseren | (zij) inventariseerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) inventarisere | (dat ik) inventariseerde |
(dat jij) inventarisere | (dat jij) inventariseerde |
(dat hij) inventarisere | (dat hij) inventariseerde |
(dat wij) inventariseren | (dat wij) inventariseerden |
(dat jullie) inventariseren | (dat jullie) inventariseerden |
(dat gij) inventariseret | (dat gij) inventariseerdet |
(dat zij) inventariseren | (dat zij) inventariseerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
inventariseer | inventariseert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
inventariserend, inventariserende | (hebben) geïnventariseerd |