Informatie over het woord friemelen (Nederlands → Esperanto: fuŝpalpi)

Synoniemen: morrelen, scharrelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈfrimələ(n)/
Afbrekingfrie·me·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) friemel(ik) friemelde
(jij) friemelt(jij) friemelde
(hij) friemelt(hij) friemelde
(wij) friemelen(wij) friemelden
(jullie) friemelen(jullie) friemelden
(gij) friemelt(gij) friemeldet
(zij) friemelen(zij) friemelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) friemele(dat ik) friemelde
(dat jij) friemele(dat jij) friemelde
(dat hij) friemele(dat hij) friemelde
(dat wij) friemelen(dat wij) friemelden
(dat jullie) friemelen(dat jullie) friemelden
(dat gij) friemelet(dat gij) friemeldet
(dat zij) friemelen(dat zij) friemelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
friemelfriemelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
friemelend, friemelende(hebben) gefriemelde

Vertalingen

Engelsfumble
Esperantofuŝpalpi