Informatie over het woord bonzen (Nederlands → Esperanto: frapegi)

Synoniemen: bonken, hengsten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɔnzə(n)/
Afbrekingbon·zen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bons(ik) bonsde
(jij) bonst(jij) bonsde
(hij) bonst(hij) bonsde
(wij) bonzen(wij) bonsden
(jullie) bonzen(jullie) bonsden
(gij) bonst(gij) bonsdet
(zij) bonzen(zij) bonsden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bonze(dat ik) bonsde
(dat jij) bonze(dat jij) bonsde
(dat hij) bonze(dat hij) bonsde
(dat wij) bonzen(dat wij) bonsden
(dat jullie) bonzen(dat jullie) bonsden
(dat gij) bonzet(dat gij) bonsdet
(dat zij) bonzen(dat zij) bonsden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bonsbonst
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bonzend, bonzende(hebben) gebonsd

Voorbeelden van gebruik

Hij bonsde op de deur en wachtte.
Plotseling viel er een diepe stilte waarin Frodo zijn hart kon horen bonzen.
Er werd luid op de deur gebonsd.

Vertalingen

Engelsbang
Esperantofrapegi
Spaansgolpear