Synoniemen: spanderen, spenderen, uitgeven, verteren, opdokken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈstedə(n)/ |
---|
Afbreking | be·ste·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) besteed | (ik) besteedde |
(jij) besteedt | (jij) besteedde |
(hij) besteedt | (hij) besteedde |
(wij) besteden | (wij) besteedden |
(jullie) besteden | (jullie) besteedden |
(gij) besteedt | (gij) besteeddet |
(zij) besteden | (zij) besteedden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) bestede | (dat ik) besteedde |
(dat jij) bestede | (dat jij) besteedde |
(dat hij) bestede | (dat hij) besteedde |
(dat wij) besteden | (dat wij) besteedden |
(dat jullie) besteden | (dat jullie) besteedden |
(dat gij) bestedet | (dat gij) besteeddet |
(dat zij) besteden | (dat zij) besteedden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
besteed | besteedt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
bestedend, bestedende | (hebben) besteed |