Informatie over het woord zweren (Nederlands → Esperanto: ĵuri)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzʋeːrə(n/
Afbrekingzwe·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zweer(ik) zwoer
(jij) zweert(jij) zwoer
(hij) zweert(hij) zwoer
(wij) zweren(wij) zwoeren
(jullie) zweren(jullie) zwoeren
(gij) zweert(gij) zwoert
(zij) zweren(zij) zwoeren
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zwere(dat ik) zwoere
(dat jij) zwere(dat jij) zwoere
(dat hij) zwere(dat hij) zwoere
(dat wij) zweren(dat wij) zwoeren
(dat jullie) zweren(dat jullie) zwoeren
(dat gij) zweret(dat gij) zwoeret
(dat zij) zweren(dat zij) zwoeren
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zweerzweert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
zwerend, zwerende(hebben) gezworen

Voorbeelden van gebruik

Toen hij drie jaar geleden wegreed, had hij gezworen dat hij nooit meer een voet in dit gat zou zetten en nu was hij toch weer terug.
Ik zweer bij de baard van de Profeet dat ik geen woord zal zeggen.
Maar hij zwoer bij God dat hij geen seks meer met haar zou hebben.
Hij zwoer geen wraak te zullen nemen.

Vertalingen

Engelsswear
Esperantoĵuri