Synoniemen: overkómen, overtreffen, te boven gaan, uitblinken, uitmunten, voorbijstreven, te boven komen, overstijgen, doorwórstelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /sɵrpɑˈseːrə(n)/ |
---|
Afbreking | sur·pas·se·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) surpasseer | (ik) surpasseerde |
(jij) surpasseert | (jij) surpasseerde |
(hij) surpasseert | (hij) surpasseerde |
(wij) surpasseren | (wij) surpasseerden |
(jullie) surpasseren | (jullie) surpasseerden |
(gij) surpasseert | (gij) surpasseerdet |
(zij) surpasseren | (zij) surpasseerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) surpassere | (dat ik) surpasseerde |
(dat jij) surpassere | (dat jij) surpasseerde |
(dat hij) surpassere | (dat hij) surpasseerde |
(dat wij) surpasseren | (dat wij) surpasseerden |
(dat jullie) surpasseren | (dat jullie) surpasseerden |
(dat gij) surpasseret | (dat gij) surpasseerdet |
(dat zij) surpasseren | (dat zij) surpasseerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
surpasseer | surpasseert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
surpasserend, surpasserende | (hebben) gesurpasseerd |