Informatie over het woord surpasseren (Nederlands → Esperanto: superi)

Synoniemen: overkómen, overtreffen, te boven gaan, uitblinken, uitmunten, voorbijstreven, te boven komen, overstijgen, doorwórstelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/sɵrpɑˈseːrə(n)/
Afbrekingsur·pas·se·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) surpasseer(ik) surpasseerde
(jij) surpasseert(jij) surpasseerde
(hij) surpasseert(hij) surpasseerde
(wij) surpasseren(wij) surpasseerden
(jullie) surpasseren(jullie) surpasseerden
(gij) surpasseert(gij) surpasseerdet
(zij) surpasseren(zij) surpasseerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) surpassere(dat ik) surpasseerde
(dat jij) surpassere(dat jij) surpasseerde
(dat hij) surpassere(dat hij) surpasseerde
(dat wij) surpasseren(dat wij) surpasseerden
(dat jullie) surpasseren(dat jullie) surpasseerden
(dat gij) surpasseret(dat gij) surpasseerdet
(dat zij) surpasseren(dat zij) surpasseerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
surpasseersurpasseert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
surpasserend, surpasserende(hebben) gesurpasseerd

Vertalingen

Catalaanssuperar
Deensovergå
Duitsbewältigen; überflügeln; übersteigen; überragen; übertreffen
Engelsexceed; surpass; outclass
Esperantosuperi
Fransdépasser; dominer; maîtriser; surmonter
Latijnantepollere; antestare; antevenire; superare
Papiamentsbit; superá
Poolsprzewyższać
Portugeesexceder; ser superior; superar; suplantar
Saterfriesuurraagje; uurträffe; uurtwinge; uurwinne
Spaansaventajar; superar
Thaisเหนือ
Tsjechischpředčit; předstihnout; překonat; převýšit
Zweedsöverstiga; överträffa