Synoniemen: aanbinden, aanpakken, aanvaarden, aanvangen, beginnen, beginnen aan, beginnen met, ter hand nemen, starten, overgaan tot, een begin maken met
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɪnzɛtə(n)/ |
---|
Afbreking | in·zet·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) zet in | (ik) zette in |
(jij) zet in | (jij) zette in |
(hij) zet in | (hij) zette in |
(wij) zetten in | (wij) zetten in |
(jullie) zetten in | (jullie) zetten in |
(gij) zet in | (gij) zettet in |
(zij) zetten in | (zij) zetten in |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) inzette | (dat ik) inzette |
(dat jij) inzette | (dat jij) inzette |
(dat hij) inzette | (dat hij) inzette |
(dat wij) inzetten | (dat wij) inzetten |
(dat jullie) inzetten | (dat jullie) inzetten |
(dat gij) inzettet | (dat gij) inzettet |
(dat zij) inzetten | (dat zij) inzetten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
zet in | zet in |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
inzettend, inzettende | (hebben) ingezet |