Synoniemen: uitvoeren, verrichten, vervullen, voltrekken, zich kwijten van
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔpknɑpə(n)/ |
---|
Afbreking | op·knap·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) knap op | (ik) knapte op |
(jij) knapt op | (jij) knapte op |
(hij) knapt op | (hij) knapte op |
(wij) knappen op | (wij) knapten op |
(jullie) knappen op | (jullie) knapten op |
(gij) knapt op | (gij) knaptet op |
(zij) knappen op | (zij) knapten op |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) opknappe | (dat ik) opknapte |
(dat jij) opknappe | (dat jij) opknapte |
(dat hij) opknappe | (dat hij) opknapte |
(dat wij) opknappen | (dat wij) opknapten |
(dat jullie) opknappen | (dat jullie) opknapten |
(dat gij) opknappet | (dat gij) opknaptet |
(dat zij) opknappen | (dat zij) opknapten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
knap op | knapt op |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
opknappend, opknappende | (hebben) opgeknapt |
Ik laat Steenbreek bij je achter en die zal het vuile werk voor je opknappen, nietwaar Steenbreek?
Ik moet eerst even iets opknappen.