Synoniem: afstralen
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈœy̯̯tstralə(n)/ |
Afbreking | uit·stra·len |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) straal uit | (ik) straalde uit |
(jij) straalt uit | (jij) straalde uit |
(hij) straalt uit | (hij) straalde uit |
(wij) stralen uit | (wij) straalden uit |
(jullie) stralen uit | (jullie) straalden uit |
(gij) straalt uit | (gij) straaldet uit |
(zij) stralen uit | (zij) straalden uit |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) uitstrale | (dat ik) uitstraalde |
(dat jij) uitstrale | (dat jij) uitstraalde |
(dat hij) uitstrale | (dat hij) uitstraalde |
(dat wij) uitstralen | (dat wij) uitstraalden |
(dat jullie) uitstralen | (dat jullie) uitstraalden |
(dat gij) uitstralet | (dat gij) uitstraaldet |
(dat zij) uitstralen | (dat zij) uitstraalden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
straal uit | straalt uit |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
uitstralend, uitstralende | (hebben) uitgestraald |
Engels | radiate |
---|---|
Esperanto | elradii |