Synoniemen: toelopen, toeschieten, toesnellen, komen aanhollen, komen aanrennen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈansnɛlə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·snel·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) snel aan | (ik) snelde aan |
(jij) snelt aan | (jij) snelde aan |
(hij) snelt aan | (hij) snelde aan |
(wij) snellen aan | (wij) snelden aan |
(jullie) snellen aan | (jullie) snelden aan |
(gij) snelt aan | (gij) sneldet aan |
(zij) snellen aan | (zij) snelden aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aansnelle | (dat ik) aansnelde |
(dat jij) aansnelle | (dat jij) aansnelde |
(dat hij) aansnelle | (dat hij) aansnelde |
(dat wij) aansnellen | (dat wij) aansnelden |
(dat jullie) aansnellen | (dat jullie) aansnelden |
(dat gij) aansnellet | (dat gij) aansneldet |
(dat zij) aansnellen | (dat zij) aansnelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
snel aan | snelt aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aansnellend, aansnellende | (zijn) aangesneld |