Synoniem: uitstrooien
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈœy̯̯tsaːjə(n)/ |
Afbreking | uit·zaai·en |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) zaai uit | (ik) zaaide uit |
(jij) zaait uit | (jij) zaaide uit |
(hij) zaait uit | (hij) zaaide uit |
(wij) zaaien uit | (wij) zaaiden uit |
(jullie) zaaien uit | (jullie) zaaiden uit |
(gij) zaait uit | (gij) zaaidet uit |
(zij) zaaien uit | (zij) zaaiden uit |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) uitzaaie | (dat ik) uitzaaide |
(dat jij) uitzaaie | (dat jij) uitzaaide |
(dat hij) uitzaaie | (dat hij) uitzaaide |
(dat wij) uitzaaien | (dat wij) uitzaaiden |
(dat jullie) uitzaaien | (dat jullie) uitzaaiden |
(dat gij) uitzaaiet | (dat gij) uitzaaidet |
(dat zij) uitzaaien | (dat zij) uitzaaiden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
zaai uit | zaait uit |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
uitzaaiend, uitzaaiende | (hebben) uitgezaaid |
Duits | zerstreuen |
---|---|
Engels | disseminate |
Esperanto | dissemi |
Frans | parsemer |
Portugees | disseminar; espalhar |
Saterfries | ferstraie; uutsäidje |