Informatie over het woord snowboarden (Nederlands → Esperanto: neĝtabuli)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snowboard(ik) snowboardde
(jij) snowboardt(jij) snowboardde
(hij) snowboardt(hij) snowboardde
(wij) snowboarden(wij) snowboardden
(jullie) snowboarden(jullie) snowboardden
(gij) snowboardt(gij) snowboarddet
(zij) snowboarden(zij) snowboardden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) snowboarde(dat ik) snowboardde
(dat jij) snowboarde(dat jij) snowboardde
(dat hij) snowboarde(dat hij) snowboardde
(dat wij) snowboarden(dat wij) snowboardden
(dat jullie) snowboarden(dat jullie) snowboardden
(dat gij) snowboardet(dat gij) snowboarddet
(dat zij) snowboarden(dat zij) snowboardden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
snowboardsnowboardt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
snowboardend, snowboardende(hebben) gesnowboard

Vertalingen

Engelssnowboard
Esperantoneĝtabuli