Synoniemen: kruimelen, slibben, verkruimelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔntˈledə(n)/ |
---|
Afbreking | ont·le·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ontleed | (ik) ontleedde |
(jij) ontleedt | (jij) ontleedde |
(hij) ontleedt | (hij) ontleedde |
(wij) ontleden | (wij) ontleedden |
(jullie) ontleden | (jullie) ontleedden |
(gij) ontleedt | (gij) ontleeddet |
(zij) ontleden | (zij) ontleedden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ontlede | (dat ik) ontleedde |
(dat jij) ontlede | (dat jij) ontleedde |
(dat hij) ontlede | (dat hij) ontleedde |
(dat wij) ontleden | (dat wij) ontleedden |
(dat jullie) ontleden | (dat jullie) ontleedden |
(dat gij) ontledet | (dat gij) ontleeddet |
(dat zij) ontleden | (dat zij) ontleedden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ontleed | ontleedt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ontledend, ontledende | (hebben) ontleed |