Synoniemen: afdoen, afleggen, afzetten, uitdoen, uittrekken
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) krijg uit | (ik) kreeg uit |
(jij) krijgt uit | (jij) kreeg uit |
(hij) krijgt uit | (hij) kreeg uit |
(wij) krijgen uit | (wij) kregen uit |
(jullie) krijgen uit | (jullie) kregen uit |
(gij) krijgt uit | (gij) kreegt uit |
(zij) krijgen uit | (zij) kregen uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitkrijge | (dat ik) uitkrege |
(dat jij) uitkrijge | (dat jij) uitkrege |
(dat hij) uitkrijge | (dat hij) uitkrege |
(dat wij) uitkrijgen | (dat wij) uitkregen |
(dat jullie) uitkrijgen | (dat jullie) uitkregen |
(dat gij) uitkrijget | (dat gij) uitkreget |
(dat zij) uitkrijgen | (dat zij) uitkregen |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitkrijgend, uitkrijgende | (hebben) uitgekregen |