Informatie over het woord schaatsen (Nederlands → Esperanto: sketi)

Synoniem: rijden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxatsə(n)/
Afbrekingschaat·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schaats(ik) schaatste
(jij) schaatst(jij) schaatste
(hij) schaatst(hij) schaatste
(wij) schaatsen(wij) schaatsten
(jullie) schaatsen(jullie) schaatsten
(gij) schaatst(gij) schaatstet
(zij) schaatsen(zij) schaatsten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schaatse(dat ik) schaatste
(dat jij) schaatse(dat jij) schaatste
(dat hij) schaatse(dat hij) schaatste
(dat wij) schaatsen(dat wij) schaatsten
(dat jullie) schaatsen(dat jullie) schaatsten
(dat gij) schaatset(dat gij) schaatstet
(dat zij) schaatsen(dat zij) schaatsten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schaatsschaatst
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
schaatsend, schaatsende(hebben/zijn) geschaatst

Voorbeelden van gebruik

In Friesland werd geschaatst en in Limburg lag sneeuw.
Al schaatsend kom je bijvoorbeeld op plekken waar je anders niet kunt komen.

Vertalingen

Deensløbe på skøjter
DuitsSchlittschuh laufen
Engelsskate
Esperantosketi; glitkuri
Spaanspatinar