Synoniemen: doen toekomen, opsturen, opzenden, zenden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈstyːrə(n)/ |
---|
Afbreking | stu·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) stuur | (ik) stuurde |
(jij) stuurt | (jij) stuurde |
(hij) stuurt | (hij) stuurde |
(wij) sturen | (wij) stuurden |
(jullie) sturen | (jullie) stuurden |
(gij) stuurt | (gij) stuurdet |
(zij) sturen | (zij) stuurden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) sture | (dat ik) stuurde |
(dat jij) sture | (dat jij) stuurde |
(dat hij) sture | (dat hij) stuurde |
(dat wij) sturen | (dat wij) stuurden |
(dat jullie) sturen | (dat jullie) stuurden |
(dat gij) sturet | (dat gij) stuurdet |
(dat zij) sturen | (dat zij) stuurden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
stuur | stuurt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
sturend, sturende | (hebben) gestuurd |
We zullen iemand sturen.
Ik had ze gestuurd om jullie in de val te lokken.
Vuren en lampen brandden nog laat in de avond en er was zelfs iemand naar Kost gestuurd om een priester te halen.