Synoniemen: kans lopen, op het spel zetten, wagen, in de waagschaal stellen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /rɪsˈketə(n)/ |
---|
Afbreking | ris·ke·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) riskeer | (ik) riskeerde |
(jij) riskeert | (jij) riskeerde |
(hij) riskeert | (hij) riskeerde |
(wij) riskeren | (wij) riskeerden |
(jullie) riskeren | (jullie) riskeerden |
(gij) riskeert | (gij) riskeerdet |
(zij) riskeren | (zij) riskeerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) riskere | (dat ik) riskeerde |
(dat jij) riskere | (dat jij) riskeerde |
(dat hij) riskere | (dat hij) riskeerde |
(dat wij) riskeren | (dat wij) riskeerden |
(dat jullie) riskeren | (dat jullie) riskeerden |
(dat gij) riskeret | (dat gij) riskeerdet |
(dat zij) riskeren | (dat zij) riskeerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
riskeer | riskeert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
riskerend, riskerende | (hebben) geriskeerd |