Synoniemen: bestellen, leveren, toevoeren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑflevərə(n)/ |
---|
Afbreking | af·le·ve·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) lever af | (ik) leverde af |
(jij) levert af | (jij) leverde af |
(hij) levert af | (hij) leverde af |
(wij) leveren af | (wij) leverden af |
(jullie) leveren af | (jullie) leverden af |
(gij) levert af | (gij) leverdet af |
(zij) leveren af | (zij) leverden af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aflevere | (dat ik) afleverde |
(dat jij) aflevere | (dat jij) afleverde |
(dat hij) aflevere | (dat hij) afleverde |
(dat wij) afleveren | (dat wij) afleverden |
(dat jullie) afleveren | (dat jullie) afleverden |
(dat gij) afleveret | (dat gij) afleverdet |
(dat zij) afleveren | (dat zij) afleverden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
lever af | levert af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afleverend, afleverende | (hebben) afgeleverd |