Informatie over het woord inhaleren (Nederlands → Esperanto: inhali)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɪnɦaˈleːrə(n)/
Afbrekingin·ha·le·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) inhaleer(ik) inhaleerde
(jij) inhaleert(jij) inhaleerde
(hij) inhaleert(hij) inhaleerde
(wij) inhaleren(wij) inhaleerden
(jullie) inhaleren(jullie) inhaleerden
(gij) inhaleert(gij) inhaleerdet
(zij) inhaleren(zij) inhaleerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) inhalere(dat ik) inhaleerde
(dat jij) inhalere(dat jij) inhaleerde
(dat hij) inhalere(dat hij) inhaleerde
(dat wij) inhaleren(dat wij) inhaleerden
(dat jullie) inhaleren(dat jullie) inhaleerden
(dat gij) inhaleret(dat gij) inhaleerdet
(dat zij) inhaleren(dat zij) inhaleerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
inhaleerinhaleert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
inhalerend, inhalerende(hebben) geïnhaleerd

Voorbeelden van gebruik

Elk van hen inhaleerde de rook.

Vertalingen

Duitsinhalieren; einatmen
Engelsinhale
Esperantoinhali
Papiamentsinhalá
Spaansinhalar