Synoniemen: gewag maken van, noemen, vermelden, gewagen van
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈnumə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·noe·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) vernoem | (ik) vernoemde |
(jij) vernoemt | (jij) vernoemde |
(hij) vernoemt | (hij) vernoemde |
(wij) vernoemen | (wij) vernoemden |
(jullie) vernoemen | (jullie) vernoemden |
(gij) vernoemt | (gij) vernoemdet |
(zij) vernoemen | (zij) vernoemden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) vernoeme | (dat ik) vernoemde |
(dat jij) vernoeme | (dat jij) vernoemde |
(dat hij) vernoeme | (dat hij) vernoemde |
(dat wij) vernoemen | (dat wij) vernoemden |
(dat jullie) vernoemen | (dat jullie) vernoemden |
(dat gij) vernoemet | (dat gij) vernoemdet |
(dat zij) vernoemen | (dat zij) vernoemden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
vernoem | vernoemt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
vernoemend, vernoemende | (hebben) vernoemd |