Synoniemen: afsluiten, op slot doen, sluiten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈdɪx(t)slœy̯tə(n)/ |
---|
Afbreking | dicht·slui·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) sluit dicht | (ik) sloot dicht |
(jij) sluit dicht | (jij) sloot dicht |
(hij) sluit dicht | (hij) sloot dicht |
(wij) sluiten dicht | (wij) sloten dicht |
(jullie) sluiten dicht | (jullie) sloten dicht |
(gij) sluit dicht | (gij) sloot dicht |
(zij) sluiten dicht | (zij) sloten dicht |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) dichtsluite | (dat ik) dichtslote |
(dat jij) dichtsluite | (dat jij) dichtslote |
(dat hij) dichtsluite | (dat hij) dichtslote |
(dat wij) dichtsluiten | (dat wij) dichtsloten |
(dat jullie) dichtsluiten | (dat jullie) dichtsloten |
(dat gij) dichtsluitet | (dat gij) dichtslotet |
(dat zij) dichtsluiten | (dat zij) dichtsloten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
sluit dicht | sluit dicht |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
dichtsluitend, dichtsluitende | (hebben) dichtgesloten |