Synonyms: luchten, spuien, ventileren, wannen
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) lucht uit | (ik) luchtte uit |
(jij) lucht uit | (jij) luchtte uit |
(hij) lucht uit | (hij) luchtte uit |
(wij) luchten uit | (wij) luchtten uit |
(jullie) luchten uit | (jullie) luchtten uit |
(gij) lucht uit | (gij) luchttet uit |
(zij) luchten uit | (zij) luchtten uit |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) uitluchte | (dat ik) uitluchtte |
(dat jij) uitluchte | (dat jij) uitluchtte |
(dat hij) uitluchte | (dat hij) uitluchtte |
(dat wij) uitluchten | (dat wij) uitluchtten |
(dat jullie) uitluchten | (dat jullie) uitluchtten |
(dat gij) uitluchtet | (dat gij) uitluchttet |
(dat zij) uitluchten | (dat zij) uitluchtten |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
lucht uit | lucht uit |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
uitluchtend, uitluchtende | (hebben) uitgelucht |