Synonyms: acht geven op, acht slaan op, in de gaten houden, letten op, opletten, oppassen voor, passen op, aandacht schenken aan
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) pas op | (ik) paste op |
(jij) past op | (jij) paste op |
(hij) past op | (hij) paste op |
(wij) passen op | (wij) pasten op |
(jullie) passen op | (jullie) pasten op |
(gij) past op | (gij) pastet op |
(zij) passen op | (zij) pasten op |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) oppasse | (dat ik) oppaste |
(dat jij) oppasse | (dat jij) oppaste |
(dat hij) oppasse | (dat hij) oppaste |
(dat wij) oppassen | (dat wij) oppasten |
(dat jullie) oppassen | (dat jullie) oppasten |
(dat gij) oppasset | (dat gij) oppastet |
(dat zij) oppassen | (dat zij) oppasten |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
pas op | past op |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
oppassend, oppassende | (hebben) opgepast |
Pas jij maar op voor die stroper.
Hij moest oppassen, want ergens voor hem uit, hoorde hij stemmen.
Pas op dat je niet uitglijdt!
Iedereen die met hem aan tafel zat, wist dat hij op moest passen wat hij deed of zei.