Information about the word 'scheelkijken' [dut] (epo: strabi)

Synonyms: loensen, scheelzien

Conjugation

Indicative mood
Present tense	Past tense
(ik) kijk scheel	(ik) keek scheel
(jij) kijkt scheel	(jij) keek scheel
(hij) kijkt scheel	(hij) keek scheel
(wij) kijken scheel	(wij) keken scheel
(jullie) kijken scheel	(jullie) keken scheel
(gij) kijkt scheel	(gij) keekt scheel
(zij) kijken scheel	(zij) keken scheel
Subjunctive mood
Present tense	Past tense
(dat ik) scheelkijke	(dat ik) scheelkeke
(dat jij) scheelkijke	(dat jij) scheelkeke
(dat hij) scheelkijke	(dat hij) scheelkeke
(dat wij) scheelkijken	(dat wij) scheelkeken
(dat jullie) scheelkijken	(dat jullie) scheelkeken
(dat gij) scheelkijket	(dat gij) scheelkeket
(dat zij) scheelkijken	(dat zij) scheelkeken
Imperative mood
Singular/Plural	Plural
kijk scheel	kijkt scheel
Participles
Present participle	Past participle
scheelkijkend, scheelkijkende	(hebben) scheelgekeken