Information about the word schuimen (Dutch → Esperanto: senŝaŭmigi)

Synonym: afschuimen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈsxœy̯mə(n)/
Hyphenationschuimen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) schuim(ik) schuimde
(jij) schuimt(jij) schuimde
(hij) schuimt(hij) schuimde
(wij) schuimen(wij) schuimden
(jullie) schuimen(jullie) schuimden
(gij) schuimt(gij) schuimdet
(zij) schuimen(zij) schuimden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) schuime(dat ik) schuimde
(dat jij) schuime(dat jij) schuimde
(dat hij) schuime(dat hij) schuimde
(dat wij) schuimen(dat wij) schuimden
(dat jullie) schuimen(dat jullie) schuimden
(dat gij) schuimet(dat gij) schuimdet
(dat zij) schuimen(dat zij) schuimden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
schuimschuimt
Participles
Present participlePast participle
schuimend, schuimende(hebben) geschuimd

Translations

Englishskim
Esperantosenŝaŭmigi