Information about the word optakelen (Dutch → Esperanto: rigi)

Synonyms: optuigen, tuigen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɔptakələ(n)/
Hyphenationop·ta·ke·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) takel op(ik) takelde op
(jij) takelt op(jij) takelde op
(hij) takelt op(hij) takelde op
(wij) takelen op(wij) takelden op
(jullie) takelen op(jullie) takelden op
(gij) takelt op(gij) takeldet op
(zij) takelen op(zij) takelden op
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) optakele(dat ik) optakelde
(dat jij) optakele(dat jij) optakelde
(dat hij) optakele(dat hij) optakelde
(dat wij) optakelen(dat wij) optakelden
(dat jullie) optakelen(dat jullie) optakelden
(dat gij) optakelet(dat gij) optakeldet
(dat zij) optakelen(dat zij) optakelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
takel optakelt op
Participles
Present participlePast participle
optakelend, optakelende(hebben) opgetakeld

Translations

Czechvystrojit
Englishrig
Esperantorigi
Faeroeserigga til
Germanauftakeln; ausrüsten
Saterland Frisianaptoakelje; uutrustje
Spanishaparejar