Information about the word repliceren (Dutch → Esperanto: repliki)

Part of speechverb
Pronunciation/repliˈserə(n)/
Hyphenationre·pli·ce·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) repliceer(ik) repliceerde
(jij) repliceert(jij) repliceerde
(hij) repliceert(hij) repliceerde
(wij) repliceren(wij) repliceerden
(jullie) repliceren(jullie) repliceerden
(gij) repliceert(gij) repliceerdet
(zij) repliceren(zij) repliceerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) replicere(dat ik) repliceerde
(dat jij) replicere(dat jij) repliceerde
(dat hij) replicere(dat hij) repliceerde
(dat wij) repliceren(dat wij) repliceerden
(dat jullie) repliceren(dat jullie) repliceerden
(dat gij) repliceret(dat gij) repliceerdet
(dat zij) repliceren(dat zij) repliceerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
repliceerrepliceert
Participles
Present participlePast participle
replicerend, replicerende(hebben) gerepliceerd

Usage samples

„Nou, dan heb je toch niets te vrezen?” repliceerde juffrouw Blacklock koeltjes.
Myrthe keek verongelijkt, maar repliceerde: „Je kunt ook aan Alex en Dolf vragen om haar te bellen.”

Translations

Englishretort; rejoin
Esperantorepliki
Faeroesesvara
Spanishhacer una réplica; replicar