Synonyms: afkondigen, proclameren, uitvaardigen, uitroepen
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) verkondig | (ik) verkondigde |
(jij) verkondigt | (jij) verkondigde |
(hij) verkondigt | (hij) verkondigde |
(wij) verkondigen | (wij) verkondigden |
(jullie) verkondigen | (jullie) verkondigden |
(gij) verkondigt | (gij) verkondigdet |
(zij) verkondigen | (zij) verkondigden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) verkondige | (dat ik) verkondigde |
(dat jij) verkondige | (dat jij) verkondigde |
(dat hij) verkondige | (dat hij) verkondigde |
(dat wij) verkondigen | (dat wij) verkondigden |
(dat jullie) verkondigen | (dat jullie) verkondigden |
(dat gij) verkondiget | (dat gij) verkondigdet |
(dat zij) verkondigen | (dat zij) verkondigden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
verkondig | verkondigt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
verkondigend, verkondigende | (hebben) verkondigd |