Information about the word doorpraten (Dutch → Esperanto: pluparoli)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈdorpratə(n)/
Hyphenationdoor·pra·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) praat door(ik) praatte door
(jij) praat door(jij) praatte door
(hij) praat door(hij) praatte door
(wij) praten door(wij) praatten door
(jullie) praten door(jullie) praatten door
(gij) praat door(gij) praattet door
(zij) praten door(zij) praatten door
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) doorprate(dat ik) doorpraatte
(dat jij) doorprate(dat jij) doorpraatte
(dat hij) doorprate(dat hij) doorpraatte
(dat wij) doorpraten(dat wij) doorpraatten
(dat jullie) doorpraten(dat jullie) doorpraatten
(dat gij) doorpratet(dat gij) doorpraattet
(dat zij) doorpraten(dat zij) doorpraatten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
praat doorpraat door
Participles
Present participlePast participle
doorpratend, doorpratende(hebben) doorgepraat

Translations

Englishkeep talking
Esperantopluparoli