Information about the word wenen (Dutch → Esperanto: plori)

Synonyms: huilen, krijten, schreien

Part of speechverb
Pronunciation/ʋenə(n)/
Hyphenationwe·nen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) ween(ik) weende
(jij) weent(jij) weende
(hij) weent(hij) weende
(wij) wenen(wij) weenden
(jullie) wenen(jullie) weenden
(gij) weent(gij) weendet
(zij) wenen(zij) weenden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) wene(dat ik) weende
(dat jij) wene(dat jij) weende
(dat hij) wene(dat hij) weende
(dat wij) wenen(dat wij) weenden
(dat jullie) wenen(dat jullie) weenden
(dat gij) wenet(dat gij) weendet
(dat zij) wenen(dat zij) weenden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
weenweent
Participles
Present participlePast participle
wenend, wenende(hebben) geweend

Usage samples

„Vrouwtje,” sprak ik binnentredend, „waarom weent gij?”
Vóór hem, op de tafel, lag het horloge dat hij van heer Bommel gekregen had en hij weende zo bitter dat het akelig was om te zien.

Translations

Catalanplorar
Czechbrečet; plakat
Danishgræde
Englishweep
English (Old English)wepan
Esperantoplori
Faeroesegráta
Finnishitkeä
Frenchpleurer
Germanweinen
Icelandicgráta
Italianpiangere
Malaymenangis
Norwegiangråte
Papiamentoyora
Polishpłakać
Portuguesechorar
Russianзаплакать; плакать
Saterland Frisianbläärje; drinsje; huulje; kriete; roorje; woupe
Spanishllorar
Sranankrey
Swedishgrina; gråta
Thaiร้องไห้
Turkishağlamak
West Frisiangûle
Yiddishװײן