Information about the word klateren (Dutch → Esperanto: plaŭdeti)

Synonyms: kabbelen, murmelen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈklatərə(n)/
Hyphenationkla·te·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) klater(ik) klaterde
(jij) klatert(jij) klaterde
(hij) klatert(hij) klaterde
(wij) klateren(wij) klaterden
(jullie) klateren(jullie) klaterden
(gij) klatert(gij) klaterdet
(zij) klateren(zij) klaterden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) klatere(dat ik) klaterde
(dat jij) klatere(dat jij) klaterde
(dat hij) klatere(dat hij) klaterde
(dat wij) klateren(dat wij) klaterden
(dat jullie) klateren(dat jullie) klaterden
(dat gij) klateret(dat gij) klaterdet
(dat zij) klateren(dat zij) klaterden
Participles
Present participlePast participle
klaterend, klaterende(hebben) geklaterd

Usage samples

De beek zelf boog naar rechts af en verdween klaterend uit het gezicht, tussen met varens begroeide oevers.

Translations

Englishburble; gurgle; murmur; purl; babble
Esperantoplaŭdeti; lirli
Spanishhablar bajo; murmurar; refunfuñar