Information about the word lonken (Dutch → Esperanto: okulumi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈlɔŋkə(n)/
Hyphenationlon·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) lonk(ik) lonkte
(jij) lonkt(jij) lonkte
(hij) lonkt(hij) lonkte
(wij) lonken(wij) lonkten
(jullie) lonken(jullie) lonkten
(gij) lonkt(gij) lonktet
(zij) lonken(zij) lonkten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) lonke(dat ik) lonkte
(dat jij) lonke(dat jij) lonkte
(dat hij) lonke(dat hij) lonkte
(dat wij) lonken(dat wij) lonkten
(dat jullie) lonken(dat jullie) lonkten
(dat gij) lonket(dat gij) lonktet
(dat zij) lonken(dat zij) lonkten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
lonklonkt
Participles
Present participlePast participle
lonkend, lonkende(hebben) gelonkt

Usage samples

Ze blikten schuins naar de priesteressen en lonkten naar het meisje.

Translations

Englishogle
Esperantookulumi
Germangaffen
Saterland Frisianblaarbakje; glappe; joanje
Spanishmirar ávidamente