Information about the word amuseren (Dutch → Esperanto: amuzi)

Synonyms: onderhóúden, vermaken

Part of speechverb
Pronunciation/amyˈzeːrə(n)/
Hyphenationamu·se·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) amuseer(ik) amuseerde
(jij) amuseert(jij) amuseerde
(hij) amuseert(hij) amuseerde
(wij) amuseren(wij) amuseerden
(jullie) amuseren(jullie) amuseerden
(gij) amuseert(gij) amuseerdet
(zij) amuseren(zij) amuseerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) amusere(dat ik) amuseerde
(dat jij) amusere(dat jij) amuseerde
(dat hij) amusere(dat hij) amuseerde
(dat wij) amuseren(dat wij) amuseerden
(dat jullie) amuseren(dat jullie) amuseerden
(dat gij) amuseret(dat gij) amuseerdet
(dat zij) amuseren(dat zij) amuseerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
amuseeramuseert
Participles
Present participlePast participle
amuserend, amuserende(hebben) geamuseerd

Usage samples

Mijn feesten amuseren iedereen behalve mijzelf en dat wordt steeds erger.
De gezagvoerder keek nog even geamuseerd toe en draaide zich toen om.
Dit amuseerde hem, en hij zette de fluit voor de tweede keer aan zijn lippen, maar nu kwam er geen geluid uit, wat hij ook probeerde.

Translations

Afrikaansvermaak
Albaniandëfrej
Catalandivertir
Englishamuse; entertain
Esperantoamuzi
Finnishhuvittaa
Frenchamuser
Germanamüsieren; belustigen; ergötzen; unterhalten; vergnügen
Hungarianszórakoztat
Italiandivertire
Latinoblectare
Portuguesedivertir; recrear
Romanianamuza
Russianзабавлять
Saterland Frisianamüsierje; unnerhoolde
Spanishdivertir; entretener
Thaiทำให้สนุก
Turkisheğlendirmek
West Frisianfermeitsje