Information about the word demobiliseren (Dutch → Esperanto: malmobilizi)

Part of speechverb
Pronunciation/demobiliˈzerə(n)/
Hyphenationde·mo·bi·li·se·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) demobiliseer(ik) demobiliseerde
(jij) demobiliseert(jij) demobiliseerde
(hij) demobiliseert(hij) demobiliseerde
(wij) demobiliseren(wij) demobiliseerden
(jullie) demobiliseren(jullie) demobiliseerden
(gij) demobiliseert(gij) demobiliseerdet
(zij) demobiliseren(zij) demobiliseerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) demobilisere(dat ik) demobiliseerde
(dat jij) demobilisere(dat jij) demobiliseerde
(dat hij) demobilisere(dat hij) demobiliseerde
(dat wij) demobiliseren(dat wij) demobiliseerden
(dat jullie) demobiliseren(dat jullie) demobiliseerden
(dat gij) demobiliseret(dat gij) demobiliseerdet
(dat zij) demobiliseren(dat zij) demobiliseerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
demobiliseerdemobiliseert
Participles
Present participlePast participle
demobiliserend, demobiliserende(hebben) gedemobiliseerd

Translations

Englishdemobilize
Esperantomalmobilizi