Information about the word solderen (Dutch → Esperanto: luti)

Part of speechverb
Pronunciation/sɔlˈderə(n)/
Hyphenationsol·de·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) soldeer(ik) soldeerde
(jij) soldeert(jij) soldeerde
(hij) soldeert(hij) soldeerde
(wij) solderen(wij) soldeerden
(jullie) solderen(jullie) soldeerden
(gij) soldeert(gij) soldeerdet
(zij) solderen(zij) soldeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) soldere(dat ik) soldeerde
(dat jij) soldere(dat jij) soldeerde
(dat hij) soldere(dat hij) soldeerde
(dat wij) solderen(dat wij) soldeerden
(dat jullie) solderen(dat jullie) soldeerden
(dat gij) solderet(dat gij) soldeerdet
(dat zij) solderen(dat zij) soldeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
soldeersoldeert
Participles
Present participlePast participle
solderend, solderende(hebben) gesoldeerd

Translations

Englishsolder
Esperantoluti
Faeroeseklinka; lodda
Frenchbraser; souder
Germanlöten; schweißen
Portuguesefechar com luto; soldar
Saterland Frisianloodje; löödje; löötje
Spanishsoldar