Information about the word loeven (Dutch → Esperanto: lofi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈluvə(n)/
Hyphenationloe·ven

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) loef(ik) loefde
(jij) loeft(jij) loefde
(hij) loeft(hij) loefde
(wij) loeven(wij) loefden
(jullie) loeven(jullie) loefden
(gij) loeft(gij) loefdet
(zij) loeven(zij) loefden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) loeve(dat ik) loefde
(dat jij) loeve(dat jij) loefde
(dat hij) loeve(dat hij) loefde
(dat wij) loeven(dat wij) loefden
(dat jullie) loeven(dat jullie) loefden
(dat gij) loevet(dat gij) loefdet
(dat zij) loeven(dat zij) loefden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
loefloeft
Participles
Present participlePast participle
loevend, loevende(hebben) geloefd

Translations

Englishluff
Esperantolofi
Spanishorzar