Information about the word dichtrijgen (Dutch → Esperanto: laĉi)

Synonyms: aanrijgen, vastrijgen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈdɪxtrɛɪɣə(n)/
Hyphenationdicht·rij·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) rijg dicht(ik) reeg dicht
(jij) rijgt dicht(jij) reeg dicht
(hij) rijgt dicht(hij) reeg dicht
(wij) rijgen dicht(wij) regen dicht
(jullie) rijgen dicht(jullie) regen dicht
(gij) rijgt dicht(gij) reegt dicht
(zij) rijgen dicht(zij) regen dicht
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) dichtrijge(dat ik) dichtrege
(dat jij) dichtrijge(dat jij) dichtrege
(dat hij) dichtrijge(dat hij) dichtrege
(dat wij) dichtrijgen(dat wij) dichtregen
(dat jullie) dichtrijgen(dat jullie) dichtregen
(dat gij) dichtrijget(dat gij) dichtreget
(dat zij) dichtrijgen(dat zij) dichtregen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
rijg dichtrijgt dicht
Participles
Present participlePast participle
dichtrijgend, dichtrijgende(hebben) dichtgeregen

Translations

Englishlace
Esperantolaĉi
Germanschnüren