Information about the word uitpellen (Dutch → Esperanto: enuklei)

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) pel uit(ik) pelde uit
(jij) pelt uit(jij) pelde uit
(hij) pelt uit(hij) pelde uit
(wij) pellen uit(wij) pelden uit
(jullie) pellen uit(jullie) pelden uit
(gij) pelt uit(gij) peldet uit
(zij) pellen uit(zij) pelden uit
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) uitpelle(dat ik) uitpelde
(dat jij) uitpelle(dat jij) uitpelde
(dat hij) uitpelle(dat hij) uitpelde
(dat wij) uitpellen(dat wij) uitpelden
(dat jullie) uitpellen(dat jullie) uitpelden
(dat gij) uitpellet(dat gij) uitpeldet
(dat zij) uitpellen(dat zij) uitpelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
pel uitpelt uit
Participles
Present participlePast participle
uitpellend, uitpellende(hebben) uitgepeld

Translations

Englishenucleate
Esperantoenuklei
Germanherausschälen; ausschälen; herausschneiden; ausschneiden; enukleieren
Portugueseenuclear
Spanishenuclear