Synonyms: bevelen, bevel geven, gelasten, sommeren, verordenen, voorschrijven, verordonneren, ordonneren
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) gebied | (ik) gebood |
(jij) gebiedt | (jij) gebood |
(hij) gebiedt | (hij) gebood |
(wij) gebieden | (wij) geboden |
(jullie) gebieden | (jullie) geboden |
(gij) gebiedt | (gij) geboodt |
(zij) gebieden | (zij) geboden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) gebiede | (dat ik) gebode |
(dat jij) gebiede | (dat jij) gebode |
(dat hij) gebiede | (dat hij) gebode |
(dat wij) gebieden | (dat wij) geboden |
(dat jullie) gebieden | (dat jullie) geboden |
(dat gij) gebiedet | (dat gij) gebodet |
(dat zij) gebieden | (dat zij) geboden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
gebied | gebiedt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
gebiedend, gebiedende | (hebben) geboden |
Zijn godsdienst gebood hem zijn vijand te vergeven.
Onder geen beding mag je hem weer opheffen, totdat ik dat gebied.