Information about the word bijdraaien (Dutch → Esperanto: panei)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈbɛi̯draːjə(n)/
Hyphenationbij·draai·en

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) draai bij(ik) draaide bij
(jij) draait bij(jij) draaide bij
(hij) draait bij(hij) draaide bij
(wij) draaien bij(wij) draaiden bij
(jullie) draaien bij(jullie) draaiden bij
(gij) draait bij(gij) draaidet bij
(zij) draaien bij(zij) draaiden bij
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) bijdraaie(dat ik) bijdraaide
(dat jij) bijdraaie(dat jij) bijdraaide
(dat hij) bijdraaie(dat hij) bijdraaide
(dat wij) bijdraaien(dat wij) bijdraaiden
(dat jullie) bijdraaien(dat jullie) bijdraaiden
(dat gij) bijdraaiet(dat gij) bijdraaidet
(dat zij) bijdraaien(dat zij) bijdraaiden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
draai bijdraait bij
Participles
Present participlePast participle
bijdraaiend, bijdraaiende(zijn) bijgedraaid

Usage samples

Kapitein Bourcart liet meteen bijdraaien.

Translations

Englishheave
Esperantopanei