Information about the word vernoemen (Dutch → Esperanto: mencii)

Synonyms: gewag maken van, noemen, vermelden, gewagen van

Part of speechverb
Pronunciation/vərˈnumə(n)/
Hyphenationver·noe·men

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) vernoem(ik) vernoemde
(jij) vernoemt(jij) vernoemde
(hij) vernoemt(hij) vernoemde
(wij) vernoemen(wij) vernoemden
(jullie) vernoemen(jullie) vernoemden
(gij) vernoemt(gij) vernoemdet
(zij) vernoemen(zij) vernoemden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) vernoeme(dat ik) vernoemde
(dat jij) vernoeme(dat jij) vernoemde
(dat hij) vernoeme(dat hij) vernoemde
(dat wij) vernoemen(dat wij) vernoemden
(dat jullie) vernoemen(dat jullie) vernoemden
(dat gij) vernoemet(dat gij) vernoemdet
(dat zij) vernoemen(dat zij) vernoemden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
vernoemvernoemt
Participles
Present participlePast participle
vernoemend, vernoemende(hebben) vernoemd

Usage samples

Heb je nooit de naam Wolf horen vernoemen?

Translations

Afrikaansnoem
Catalanesmentar; mencionar
Danishomtale
Englishmention
Esperantomencii
Faeroesenevna; rokna upp
Finnishmainita
Frenchmentionner
Germannennen; anführen; erwähnen
Italianmenzionare
Low Germannöämen
Papiamentomenshoná; mensioná; menta
Portuguesecitar; mencionar; relatar
Romanianmenționa
Saterland Frisianärwääne; naame
Scotsmention
Spanishmencionar
Turkishbahsetmek; anmak