Synonyms: aannemen, accepteren, ingaan op, in ontvangst nemen, nemen, ontvangen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /anˈvaːrdə(n)/ |
---|
Hyphenation | aan·vaar·den |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) aanvaard | (ik) aanvaardde |
(jij) aanvaardt | (jij) aanvaardde |
(hij) aanvaardt | (hij) aanvaardde |
(wij) aanvaarden | (wij) aanvaardden |
(jullie) aanvaarden | (jullie) aanvaardden |
(gij) aanvaardt | (gij) aanvaarddet |
(zij) aanvaarden | (zij) aanvaardden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) aanvaarde | (dat ik) aanvaardde |
(dat jij) aanvaarde | (dat jij) aanvaardde |
(dat hij) aanvaarde | (dat hij) aanvaardde |
(dat wij) aanvaarden | (dat wij) aanvaardden |
(dat jullie) aanvaarden | (dat jullie) aanvaardden |
(dat gij) aanvaardet | (dat gij) aanvaarddet |
(dat zij) aanvaarden | (dat zij) aanvaardden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
aanvaard | aanvaardt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
aanvaardend, aanvaardende | (hebben) aanvaard |
Ik aanvaard dit bevel met genoegen en gevoelens van trots.
Aanvaardt u het, of wijst u het af?
Aanvaardt ge mij als uw keizer, dan dient ge mijn beslissingen te aanvaarden".
De hertog aanvaardde het voorstel.
Ze kunnen niet aanvaarden dat het leven hun zoiets kan aandoen.
Ben je er nog achter gekomen wanneer Palmer zijn baan aanvaard heeft?