Synonyms: afhouden, onttrekken, weghouden
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ɔntˈɦɑu̯(d)ə(n)/ |
---|
Hyphenation | ont·hou·den |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) onthou, onthoud | (ik) onthield |
(jij) onthoudt | (jij) onthield |
(hij) onthoudt | (hij) onthield |
(wij) onthouden | (wij) onthielden |
(jullie) onthouden | (jullie) onthielden |
(gij) onthoudt | (gij) onthieldt |
(zij) onthouden | (zij) onthielden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) onthoude | (dat ik) onthielde |
(dat jij) onthoude | (dat jij) onthielde |
(dat hij) onthoude | (dat hij) onthielde |
(dat wij) onthouden | (dat wij) onthielden |
(dat jullie) onthouden | (dat jullie) onthielden |
(dat gij) onthoudet | (dat gij) onthieldet |
(dat zij) onthouden | (dat zij) onthielden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
onthou, onthoud | onthoudt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
onthoudend, onthoudende | (hebben) onthouden |