Information über das Wort dienen (Niederländisch → Esperanto: servi)

Synonyme: bedienen, helpen, van dienst zijn

WortartVerb
Aussprache/ˈdinə(n)/
Trennungdie·nen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) dien(ik) diende
(jij) dient(jij) diende
(hij) dient(hij) diende
(wij) dienen(wij) dienden
(jullie) dienen(jullie) dienden
(gij) dient(gij) diendet
(zij) dienen(zij) dienden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) diene(dat ik) diende
(dat jij) diene(dat jij) diende
(dat hij) diene(dat hij) diende
(dat wij) dienen(dat wij) dienden
(dat jullie) dienen(dat jullie) dienden
(dat gij) dienet(dat gij) diendet
(dat zij) dienen(dat zij) dienden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
diendient
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
dienend, dienende(hebben) gediend

Gebrauchsbeispiele

Zul je me trouw dienen, zonder klagen en bedrog, en doen wat ik je opdraag?
Zo meisje, ik zal van jou een echte slavin maken en je leren dienen.
Ik zag hem af en toe maar eens, maar we hebben samen in Korea gediend.
De man heeft gediend onder Napoleon.

Übersetzungen

Afrikaansdien; diens doen
Dänischtjene
Deutschdienen; bedienen
Englischserve
Esperantoservi
Färöerischtæna
Finnischpalvella
Französischservir
Italienischservire
Katalanischservir
Lateinanculare; ministrare; servire
Papiamentosirbi
Polnischsłużyć
Portugiesischajudar; prestar serviço; servir
Rumänischservi
Saterfriesischbetjoonje; tjoonje
Scotsser
Spanischprestar servicio; servir
Sranandini
Tschechischposloužit; sloužit
Westfriesischtsjinje; helpe