Information über das Wort aanstaren (Niederländisch → Esperanto: rigardi fikse)

Synonyme: staren, staren naar, bestaren

WortartVerb
Aussprache/ˈanstaːrə(n)/
Trennungaan·sta·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) staar aan(ik) staarde aan
(jij) staart aan(jij) staarde aan
(hij) staart aan(hij) staarde aan
(wij) staren aan(wij) staarden aan
(jullie) staren aan(jullie) staarden aan
(gij) staart aan(gij) staardet aan
(zij) staren aan(zij) staarden aan
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) aanstare(dat ik) aanstaarde
(dat jij) aanstare(dat jij) aanstaarde
(dat hij) aanstare(dat hij) aanstaarde
(dat wij) aanstaren(dat wij) aanstaarden
(dat jullie) aanstaren(dat jullie) aanstaarden
(dat gij) aanstaret(dat gij) aanstaardet
(dat zij) aanstaren(dat zij) aanstaarden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
staar aanstaart aan
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
aanstarend, aanstarende(hebben) aangestaard

Gebrauchsbeispiele

De man uit Koth staarde de vreemdeling met open mond aan, stomverbaasd over diens onwetendheid, en barstte uit in een spottend gelach waarbij de anderen zich aansloten.

Übersetzungen

Deutschstarren; anstarren; starr ansehen
Englischstare at; gaze at
Esperantorigardi fikse; fiksrigardi
Italienischfissare
Saterfriesischgluupje; gluupoogje; stierje; stöäre
Schwedischstirra
Thaiจ้อง; จ้องดู