Information über das Wort beloven (Niederländisch → Esperanto: promesi)

Synonyme: toezeggen, uitloven, verzeggen

WortartVerb
Aussprache/bəˈlovə(n)/
Trennungbe·lo·ven

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) beloof(ik) beloofde
(jij) belooft(jij) beloofde
(hij) belooft(hij) beloofde
(wij) beloven(wij) beloofden
(jullie) beloven(jullie) beloofden
(gij) belooft(gij) beloofdet
(zij) beloven(zij) beloofden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) belove(dat ik) beloofde
(dat jij) belove(dat jij) beloofde
(dat hij) belove(dat hij) beloofde
(dat wij) beloven(dat wij) beloofden
(dat jullie) beloven(dat jullie) beloofden
(dat gij) belovet(dat gij) beloofdet
(dat zij) beloven(dat zij) beloofden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
beloofbelooft
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
belovend, belovende(hebben) beloofd

Gebrauchsbeispiele

Putin zou Noord‐Korea toen onderzeeërs, Russische satelliettechnologie en voedsel hebben beloofd.
Ik beloof je dat zij er heelhuids afkomen.
„Het komt in orde”, beloofde de fotograaf.
„Ik zal goed uitkijken”, beloofde hij.
De prefect heeft het zelf beloofd.
Dat beloofden de prinsen en ze hielden ook woord.

Übersetzungen

Afrikaansbeloof; belowe
Dänischlove
Deutschgeloben; verheißen; versprechen; zusagen
Englischpromise
Englisch (Altenglisch)behatan
Esperantopromesi
Färöerischlova
Finnischluvata
Französischassurer; promettre
Isländischlofa
Italienischpromettere
Katalanischprometre
Lateinpolliceri; promittere
Norwegischlove
Papiamentoprimintí
Polnischobiecywać
Portugiesischprometer
Saterfriesischferspreeke; toutälle
Schwedischlova
Spanischprometer
Srananpramisi
Thaiสัญญา
Tschechischpřislíbit; slíbit