Synonyme: afgelasten, afzeggen, annuleren, opzeggen, afblazen, terugdraaien
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) neem terug | (ik) nam terug |
(jij) neemt terug | (jij) nam terug |
(hij) neemt terug | (hij) nam terug |
(wij) nemen terug | (wij) namen terug |
(jullie) nemen terug | (jullie) namen terug |
(gij) neemt terug | (gij) naamt terug |
(zij) nemen terug | (zij) namen terug |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) terugneme | (dat ik) terugname |
(dat jij) terugneme | (dat jij) terugname |
(dat hij) terugneme | (dat hij) terugname |
(dat wij) terugnemen | (dat wij) terugnamen |
(dat jullie) terugnemen | (dat jullie) terugnamen |
(dat gij) terugnemet | (dat gij) terugnamet |
(dat zij) terugnemen | (dat zij) terugnamen |
Imperativ |
---|
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
---|
neem terug | neemt terug |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
terugnemend, terugnemende | (hebben) teruggenomen |